Ouderwets vooruitstrevend
Het architectuurechtpaar Robert Venturi en Denise Scott Brown Architectuur lijdt ook onder het smaakvandemaandsyndroom’, zegt Robert Venturi. De drang om elke keer met wat totaal nieuws te komen vindt hij dodelijk saai.
Door Bob Witman
Ze zijn uit de mode geraakt, erkennen Robert Venturi en Denise Scott Brown. Maar dat weerhoudt ze er niet van om gebouwen te ontwerpen die teruggrijpen op de traditie. Ze gruwen van het hedendaagse ‘neomodernisme’. ‘Het is noodzaak liever evolutionair bezig te zijn dan revolutionair.’
Vergeet Frank W. Gehry, Daniel Libeskind en Santiago Calatrava. Vergeet die barokke sculpturale gebaren van architecten die in één klap met een museum of een brug een stad op de wereldkaart moeten zetten. En onthoudt een broos architectuurechtpaar van ver in de zeventig uit Philadelphia, Robert Venturi en Denise Scott Brown. Want originaliteit en moderniteit zijn ‘a bore’. Liever evolutie, dan revolutie, leve de goeieoudevertrouwde conventies.
Ze zitten beiden in een tweed colbert in het Architectuurinstituut in Rotterdam. Een professoraal duo, hij uit 1925, zij uit 1931, jarenlang verbonden geweest aan Harvard en Yale. Beneden wachten Sjoerd Soeters, Liesbeth van der Pol en andere Nederlandse coryfeeën. Die gaan praten over de invloed van de Venturi’s op de architectuur. Hun nieuwste boek ligt op tafel. Architecture as Signs and Systems (for a Mannerist Time). Niet hun eerste, zeer polemisch geschreven, boek, waarin ze opstaan tegen de modes in de architectuur: ‘Viva vulgar vitality.’
Als je als architect niet mag bouwen, moet je schrijven, is het adagium van Robert Venturi. ‘En je mag als architect niet bouwen als je vooruitloopt op je tijd.’ Schrijft hij op de eerste bladzijde van zijn boek. Dat klopt niet helemaal. Het echtpaar heeft een fors gebouwd oeuvre. Het woonhuis van Venturi’s moeder, Vanna’s house uit 1964 is het beroemdste. Ook wel gezien als de start van het postmodernisme, een stroming waar Venturi overigens niets van moet hebben. Dan heb je het met pixels gestippelde instituut voor wetenschappelijke informatie in Philadelphia, uit 1979. De uitbreiding van de National Gallery in Londen, 1991. Maar heel bekend zijn de Venturi’s toch vooral vanwege een visionair boek: Learning from Las Vegas uit 1972, een lofzang op de ‘strip’ in de gokstad. Een ode aan de alledaagse architectuur van de Amerikaanse hoofdstraat, samengevat in Venturi’s one liner: Mainstreet is almost all right.
Maar het is wel waar dat de Venturi’s wat bouwactiviteit betreft meer van de jaren zeventig en tachtig zijn dan van nu. Ook al zijn de ideeën nooit opgedroogd. Zoals het plan voor een vuurrode Big Apple midden op Times Square, New York uit 1986. En een paviljoen in de kleuren van de Amerikaanse vlag voor de wereldexpo in Sevilla uit 1989 (te duur). ‘Misschien wel het grootste ongebouwde oeuvre ter wereld’, schreef een Amerikaanse architectuurcriticus. Nee, zegt Denise Scott Brown guitig: ‘Niet het grootste, het beste ongebouwde oeuvre.’ Wij zijn op een gegeven moment uit de mode geraakt, moet ze vaststellen.
Als er iets essentieel is in de ontwerptheorie van de Venturi’s, dan is dat het feit dat zij in de jaren zestig de alledaagse iconografie hebben omarmd als een belangrijke bron van inspiratie. Terwijl het modernisme een zieltogend bestaan leidde, bracht het echtpaar de straat en de pop art in de architectuur. Zoals Warhol van een blik Campbell’s Soup kunst maakte, zoals Roy Lichtenstein stripcultuur omarmde, zo refereerde het echtpaar aan schreeuwende billboards en vette neonlichten in hun ontwerpen. De dik aangezette stijl van de Amerikaanse straat, waar alle borden en iconen zo zijn ontworpen dat je ze vanuit je auto met een gangetje van 40 km per uur tot je kunt nemen, leidde tot een van hun beroemdste aforismen: Less is a bore.
‘Wij ontdekten dat het alledaagse prachtig was, gruwelijk ook soms, maar vaak ook zo inspirerend’, zegt Venturi. Ook nu is het probleem van veel neomodernistische architecten dat ze zich niets gelegen laten liggen aan de werkelijkheid, vindt hij. De gespierde architectuurtaal noemt Venturi ‘pervers’, ‘ongepast barok’, en die mist bovendien vaak elke binding met de alledaagse wereld. Geen namen van deze geperverteerde vakbroeders, s.v.p, maar je kunt, zegt Venturi, zelf wel de architecten verzinnen die in het strafbankje zitten. Neomods noemt hij ze, deze architecten en oké dan, één voorbeeldje: de Mezz in Breda, een blobontwerp van de Nederlandse architect Erick van Egeraat, is een toonbeeld van hyperexpressionisme.
Waar komt die behoefte aan moderniteit en dramatiek vandaan bij de huidige generatie architecten? Dat heeft veel te maken met de opdrachtgevers. ‘Musea bijvoorbeeld hebben sterk het idee dat het imago van het gebouw direct van invloed is op henzelf’, zegt Denise Scott Brown. ‘Museumdirecteuren willen worden gezien als vooruitstrevend, als avantgarde. En daarom willen ze met een miljoen andere museumdirecteuren allemaal een gebouw van Frank Gehry. Zo zijn ze dus allemaal op hun beurt conformisten, terwijl ze hardnekkig proberen nonconformist te zijn.’ Voor Gehry kun je ook een andere naam invullen. ‘Architectuur lijdt ook onder het smaakvandemaandsyndroom’, zegt Venturi. De drang om elke keer met wat totaal nieuws te komen vindt hij dodelijk saai.
Ze zijn een rondwandelend anachronisme, dit Amerikaanse paar. Want hoewel Venturi in 1991 de Pritzker Prize won, de belangrijkste architectuurprijs ter wereld, zit er weinig groei in de belangstelling voor hun werk. Dreigen ze niet een beetje in de conservatieve hoek te worden geduwd met hun antimoderniteitspolemiek? ‘Misschien, maar in feite is het andersom’, zegt Venturi. ‘Degenen die zich avantgarde noemen, zijn de conservatieven. Men probeert het modernisme te laten herleven, maar vergeet dat moderniteit een vinding is uit het postindustriële tijdperk’, zegt Venturi. ‘En dat tijdperk is al lang voorbij. Dit is een elektronisch, digitaal, tijdperk.’
In Architecture as Signs and Systems, dat in zekere zin ook een terugblik is op hun theoretische en gebouwde oeuvre, geeft het echtpaar ook de richting aan die de architectuur wel op moet. Venturi gebruikt de term, maniërisme, die oorspronkelijk was geplakt op de schilderstroming uit de zestiende eeuw, waarbij volgens strenge stijlregels werd gewerkt. Het is in de kunstgeschiedenis bijna een scheldwoord geworden, maar niet voor Venturi.
‘Maniërisme is voor mij architectuur die de conventies accepteert, en de regels vervolgens buigt, oprekt en modificeert zodat daar een esthetische spanning ontstaat en de opwinding die voort kan komen als de dingen net wat anders zijn dan je denkt dat ze zijn. Wij zeggen: het is noodzakelijk om niet heroïsch en origineel te zijn, maar om terug te gaan in de traditie. Om liever evolutionair bezig te zijn dan revolutionair.’
Aan Nederland bewaren ze een onprettige herinnering. Begin jaren negentig werden ze gevraagd een ontwerp voor het Stedelijk Museum Amsterdam te maken. ‘Dat liep mis door blunders op gemeentelijk niveau’, zegt Scott Brown.
Maar de beginfout lag al ergens eerder. Het budget van toen, veertien miljoen euro, was nog geen fractie van wat renovatie en nieuwbouw nu kosten: dik negentig miljoen. ‘Voor dat geld hadden ze toen nooit een architect uit Philadelphia moeten vragen’, zegt Scott Brown.
Dergelijke teleurstellingen horen overigens bij de praktijk van iedere architect. De allerslechtste herinnering in dit opzicht bewaren ze aan het concertgebouw voor hun woonplaats Philadelphia. Hun ontwerp met een strak, bijna grafisch grid in de voorgevel, stripachtig opgetuigd met muzieknoten, werd allerwegen goed ontvangen. Toch stuitte het op een veto van een van de belangrijkste particuliere geldschieters. Venturi: ‘Er is een gezegde over een comité: een kameel is een paard dat is ontworpen door een comité. En weet je wat een kakkerlak is? Dat is een kameel ontworpen door een sponsor.’
Robert Venturi en Denise Scott Brown: Architecture as Signs and Systems.
Harvard University Press; 256 pagina’s; € 43,40. ISBN 0 674 01571 1.

‘Ik ben uit de mode’


robert_venturi_1Door Bob Witman/25 februari 2005

Het architectuurechtpaar Robert Venturi en Denise Scott Brown Architectuur lijdt ook onder het smaakvandemaandsyndroom’, zegt Robert Venturi. De drang om elke keer met wat totaal nieuws te komen vindt hij dodelijk saai.

Ze zijn uit de mode geraakt, erkennen Robert Venturi en Denise Scott Brown. Maar dat weerhoudt ze er niet van om gebouwen te ontwerpen die teruggrijpen op de traditie. Ze gruwen van het hedendaagse ‘neomodernisme’. ‘Het is noodzaak liever evolutionair bezig te zijn dan revolutionair.’

Vergeet Frank W. Gehry, Daniel Libeskind en Santiago Calatrava. Vergeet die barokke sculpturale gebaren van architecten die in één klap met een museum of een brug een stad op de wereldkaart moeten zetten. En onthoudt een broos architectuurechtpaar van ver in de zeventig uit Philadelphia, Robert Venturi en Denise Scott Brown. Want originaliteit en moderniteit zijn ‘a bore’. Liever evolutie, dan revolutie, leve de goeieoudevertrouwde conventies.

Ze zitten beiden in een tweed colbert in het Architectuurinstituut in Rotterdam. Een professoraal duo, hij uit 1925, zij uit 1931, jarenlang verbonden geweest aan Harvard en Yale. Beneden wachten Sjoerd Soeters, Liesbeth van der Pol en andere Nederlandse coryfeeën. Die gaan praten over de invloed van de Venturi’s op de architectuur. Hun nieuwste boek ligt op tafel. Architecture as Signs and Systems (for a Mannerist Time). Niet hun eerste, zeer polemisch geschreven, boek, waarin ze opstaan tegen de modes in de architectuur: ‘Viva vulgar vitality.’

robert_venturi_2robert_venturi_4Als je als architect niet mag bouwen, moet je schrijven, is het adagium van Robert Venturi. ‘En je mag als architect niet bouwen als je vooruitloopt op je tijd.’ Schrijft hij op de eerste bladzijde van zijn boek. Dat klopt niet helemaal. Het echtpaar heeft een fors gebouwd oeuvre. Het woonhuis van Venturi’s moeder, Vanna’s house uit 1964 is het beroemdste. Ook wel gezien als de start van het postmodernisme, een stroming waar Venturi overigens niets van moet hebben. Dan heb je het met pixels gestippelde instituut voor wetenschappelijke informatie in Philadelphia, uit 1979. De uitbreiding van de National Gallery in Londen, 1991. Maar heel bekend zijn de Venturi’s toch vooral vanwege een visionair boek: Learning from Las Vegas uit 1972, een lofzang op de ‘strip’ in de gokstad. Een ode aan de alledaagse architectuur van de Amerikaanse hoofdstraat, samengevat in Venturi’s one liner: Mainstreet is almost all right.

Maar het is wel waar dat de Venturi’s wat bouwactiviteit betreft meer van de jaren zeventig en tachtig zijn dan van nu. Ook al zijn de ideeën nooit opgedroogd. Zoals het plan voor een vuurrode Big Apple midden op Times Square, New York uit 1986. En een paviljoen in de kleuren van de Amerikaanse vlag voor de wereldexpo in Sevilla uit 1989 (te duur). ‘Misschien wel het grootste ongebouwde oeuvre ter wereld’, schreef een Amerikaanse architectuurcriticus. Nee, zegt Denise Scott Brown guitig: ‘Niet het grootste, het beste ongebouwde oeuvre.’ Wij zijn op een gegeven moment uit de mode geraakt, moet ze vaststellen.

robert_venturi_3Als er iets essentieel is in de ontwerptheorie van de Venturi’s, dan is dat het feit dat zij in de jaren zestig de alledaagse iconografie hebben omarmd als een belangrijke bron van inspiratie. Terwijl het modernisme een zieltogend bestaan leidde, bracht het echtpaar de straat en de pop art in de architectuur. Zoals Warhol van een blik Campbell’s Soup kunst maakte, zoals Roy Lichtenstein stripcultuur omarmde, zo refereerde het echtpaar aan schreeuwende billboards en vette neonlichten in hun ontwerpen. De dik aangezette stijl van de Amerikaanse straat, waar alle borden en iconen zo zijn ontworpen dat je ze vanuit je auto met een gangetje van 40 km per uur tot je kunt nemen, leidde tot een van hun beroemdste aforismen: Less is a bore.

‘Wij ontdekten dat het alledaagse prachtig was, gruwelijk ook soms, maar vaak ook zo inspirerend’, zegt Venturi. Ook nu is het probleem van veel neomodernistische architecten dat ze zich niets gelegen laten liggen aan de werkelijkheid, vindt hij. De gespierde architectuurtaal noemt Venturi ‘pervers’, ‘ongepast barok’, en die mist bovendien vaak elke binding met de alledaagse wereld. Geen namen van deze geperverteerde vakbroeders, s.v.p, maar je kunt, zegt Venturi, zelf wel de architecten verzinnen die in het strafbankje zitten. Neomods noemt hij ze, deze architecten en oké dan, één voorbeeldje: de Mezz in Breda, een blobontwerp van de Nederlandse architect Erick van Egeraat, is een toonbeeld van hyperexpressionisme.

Waar komt die behoefte aan moderniteit en dramatiek vandaan bij de huidige generatie architecten? Dat heeft veel te maken met de opdrachtgevers. ‘Musea bijvoorbeeld hebben sterk het idee dat het imago van het gebouw direct van invloed is op henzelf’, zegt Denise Scott Brown. ‘Museumdirecteuren willen worden gezien als vooruitstrevend, als avantgarde. En daarom willen ze met een miljoen andere museumdirecteuren allemaal een gebouw van Frank Gehry. Zo zijn ze dus allemaal op hun beurt conformisten, terwijl ze hardnekkig proberen nonconformist te zijn.’ Voor Gehry kun je ook een andere naam invullen. ‘Architectuur lijdt ook onder het smaakvandemaandsyndroom’, zegt Venturi. De drang om elke keer met wat totaal nieuws te komen vindt hij dodelijk saai.

Ze zijn een rondwandelend anachronisme, dit Amerikaanse paar. Want hoewel Venturi in 1991 de Pritzker Prize won, de belangrijkste architectuurprijs ter wereld, zit er weinig groei in de belangstelling voor hun werk. Dreigen ze niet een beetje in de conservatieve hoek te worden geduwd met hun antimoderniteitspolemiek? ‘Misschien, maar in feite is het andersom’, zegt Venturi. ‘Degenen die zich avantgarde noemen, zijn de conservatieven. Men probeert het modernisme te laten herleven, maar vergeet dat moderniteit een vinding is uit het postindustriële tijdperk’, zegt Venturi. ‘En dat tijdperk is al lang voorbij. Dit is een elektronisch, digitaal, tijdperk.’

robert_venturi_5In Architecture as Signs and Systems, dat in zekere zin ook een terugblik is op hun theoretische en gebouwde oeuvre, geeft het echtpaar ook de richting aan die de architectuur wel op moet. Venturi gebruikt de term, maniërisme, die oorspronkelijk was geplakt op de schilderstroming uit de zestiende eeuw, waarbij volgens strenge stijlregels werd gewerkt. Het is in de kunstgeschiedenis bijna een scheldwoord geworden, maar niet voor Venturi.

‘Maniërisme is voor mij architectuur die de conventies accepteert, en de regels vervolgens buigt, oprekt en modificeert zodat daar een esthetische spanning ontstaat en de opwinding die voort kan komen als de dingen net wat anders zijn dan je denkt dat ze zijn. Wij zeggen: het is noodzakelijk om niet heroïsch en origineel te zijn, maar om terug te gaan in de traditie. Om liever evolutionair bezig te zijn dan revolutionair.’

Aan Nederland bewaren ze een onprettige herinnering. Begin jaren negentig werden ze gevraagd een ontwerp voor het Stedelijk Museum Amsterdam te maken. ‘Dat liep mis door blunders op gemeentelijk niveau’, zegt Scott Brown.

Maar de beginfout lag al ergens eerder. Het budget van toen, veertien miljoen euro, was nog geen fractie van wat renovatie en nieuwbouw nu kosten: dik negentig miljoen. ‘Voor dat geld hadden ze toen nooit een architect uit Philadelphia moeten vragen’, zegt Scott Brown.

Dergelijke teleurstellingen horen overigens bij de praktijk van iedere architect. De allerslechtste herinnering in dit opzicht bewaren ze aan het concertgebouw voor hun woonplaats Philadelphia. Hun ontwerp met een strak, bijna grafisch grid in de voorgevel, stripachtig opgetuigd met muzieknoten, werd allerwegen goed ontvangen. Toch stuitte het op een veto van een van de belangrijkste particuliere geldschieters. Venturi: ‘Er is een gezegde over een comité: een kameel is een paard dat is ontworpen door een comité. En weet je wat een kakkerlak is? Dat is een kameel ontworpen door een sponsor.’

#

Robert Venturi en Denise Scott Brown: Architecture as Signs and Systems. Harvard University Press; 256 pagina’s; € 43,40. ISBN 0 674 01571 1.
Gepubliceerd in de Volkskrant, 25 februari 2005.
preload preload preload